Taalverandering of taalverloedering?

DICK PAK (Uitgeverij Pak)

DEN HAAG, SEPTEMBER 2009. “Het taalgebruik gaat achteruit”, is een veelgehoorde klacht. Je hoeft de televisie of radio maar aan te zetten om vast te stellen dat deze klacht op waarheid gebaseerd is. In het onderwijs hoor je klachten als “De jeugd kan niet meer foutloos spellen” en “Studenten kunnen geen normale zin meer op papier krijgen”. Is hier sprake van taalverandering of taalverloedering?

Natuurlijk verandert de taal voortdurend, natuurlijk schrijven en spreken wij nu anders dan vijftig jaar en honderd jaar geleden. Geleidelijk is de woordkeus veranderd, is de woordenschat uitgebreid, zijn sommige woorden in onbruik geraakt en zijn andere woorden juist in zwang geraakt.
Wat voor woorden geldt, geldt zeker ook voor zinsconstructies en naamvallen. In de Van Dale van 1924 (zesde, geheel opnieuw bewerkte uitgave) staan in het ‘voorbericht’ (in hedendaags Nederlands ‘voorwoord’) onder meer de volgende zinnen:

  • “Dat weder vele woorden nieuw opgenomen zijn, behoeft feitelijk geen vermelding. De woordenschat eener taal breidt zich immers voortdurend uit; vooral in gebeurtenisrijke dagen, zooals wij sinds het uitbreken van den wereldoorlog beleven.”
  • “Wel is gewezen op eenige vaak voorkomende fouten tegen onze zoo schone moedertaal; b.v. dat men moet schrijven ten aanhooren van, ten aanschouwen van, ten behoeve van (en niet ten aanhoore van, ten aanschouwe van, ten behoeven van); … dat een onderwerp aansnijden een Gallicisme is; … dat 'uiteindelijk' en 'uitzonderlijk' zeer af te keuren zijn…”

Uit deze citaten blijkt niet alleen dat de spelling en stijl veranderd zijn, er blijkt ook uit dat de strijd tegen taalverloedering niet van vandaag is. We kunnen ook concluderen dat sommige ‘fouten’ inmiddels als normaal Nederlands beschouwd mogen worden. Het indertijd zeer af te keuren ‘uiteindelijk’ en een uitdrukking als ‘een onderwerp aansnijden’ behoren tegenwoordig tot de algemeen beschaafde Nederlandse taal. 
Moeten we dan wat minder kritisch worden, moeten we ervan uitgaan dat de taal toch voortdurend verandert en dat de fouten van vandaag morgen niet meer fout zijn? Bepalen de taalgebruikers wat goed is? Is het enige criterium dat telt dat de boodschap overkomt? Je hoort soms mensen zeggen: “De bedoeling is toch duidelijk!”
Stel dat we dat principe in het verkeer toepassen. Dit zou zonder meer tot chaotische toestanden leiden. Goede en strakke verkeersregels zorgen voor een zo goed mogelijk weggebruik. 

Eigenlijk geldt voor het taalgebruik hetzelfde. Als iedereen zich aan de regels houdt, verloopt de communicatie ook goed (overigens is een goede woordenschat hierbij onontbeerlijk). Daarom leren wij op school het Algemeen Beschaafd Nederlands (ABN). Wij hebben regels voor zinsbouw, voor het gebruik van de lidwoorden de en het, voor het gebruik van voornaamwoorden als die, dat, wat, hij, zij, zijn en haar, voor het gebruik van voegwoorden. De regels op het gebied van Nederlandse spelling zijn vastgelegd in het Groene Boekje, de officiële woordenlijst van de Nederlandse taal.

Voor alle regels geldt dat ze in de loop der jaren, ja zelfs in de loop der eeuwen zijn ontstaan en gegroeid tot de regels die nu gelden. Dat sommige regels in de komende jaren of decennia zullen veranderen, staat op grond van de ervaringen tot nu toe wel vast. Maar dat mag mijns inziens nooit een reden zijn allerlei slordig of foutief taalgebruik alvast te gaan accepteren. 

Voor mensen die graag willen weten hoe het nu precies zit met die soms lastige regels van de Nederlandse taal en voor mensen die hun kennis van die regels graag willen testen, is deze taaltest samengesteld. Iedere bezoeker kan zijn kennis van het Nederlands testen. Aan de orde komen onder meer de Nederlandse spelling, de Nederlandse grammatica, stijl(zinsbouw), idioom en woordenschat.

 

Dit is een enigszins bewerkt artikel dat eerder in het dagblad ‘de Gelderlander’ is gepubliceerd.